Hoewel de Academische Lerarenopleiding Primair Onderwijs (ALPO) in Utrecht al sinds 2008 bestaat, is pas in 2022 het (aspirant) partnerschap ‘Samen opleiden van academische leraren’ gevormd. Het Samen Opleiden van ALPO-studenten moet ertoe leiden dat academische leraren optimaal tot hun recht komen en zodoende kunnen bijdragen aan kwaliteitsverbetering van het onderwijs, vertellen Astrid de Regt (Hogeschool Utrecht) en Zita Albon (Universiteit Utrecht) die samen het programmateam van het partnerschap vormen.
Een belangrijke reden om een partnerschap Samen Opleiden op te zetten dat zich specifiek richt op ALPO-studenten, was de constatering dat veel academische leerkrachten het onderwijs al na korte tijd verlieten. “Deze leraren vertrokken omdat ze zich onvoldoende gezien en gehoord voelden”, vertelt Astrid. “Ze ervoeren te weinig ontwikkelmogelijkheden en hun potentieel werd onvoldoende benut. Ik vond het veelzeggend dat bestuurders en schoolleiders niet wisten hoeveel academische leerkrachten ze in huis hadden.”
Het partnerschap ‘Samen opleiden van academische leraren’ wil daarom dat deze leraren niet alleen optimaal worden opgeleid, maar ook goed worden gepositioneerd. “We hebben aan de deelnemende schoolbesturen van ons partnerschap gevraagd of ze hiervoor beleid willen ontwikkelen”, vertelt Astrid. “Daar zijn de besturen momenteel allemaal mee bezig. Academische leraren zichtbaar maken helpt om de leeromgeving op de scholen voor academische studenten te optimaliseren.”
De positionering van academische leraren kost tijd en inzet, onder meer doordat het beroepsbeeld van deze leraren nog niet voor alle betrokkenen even helder is. Dit partnerschap leidt studenten op tot ‘leerkrachtonderwijskundigen’; ze behalen én een pabo-diploma én een universitair bachelordiploma Onderwijswetenschappen. Maar wat kan en doet een leerkrachtonderwijskundige precies? Dat hebben studenten, praktijkopleiders, schoolleiders, bestuurders, maar ook docenten niet allemaal goed voor de geest
“Iedereen heeft beelden bij ‘de leraar’, maar dat geldt nog niet voor ‘de leerkrachtonderwijskundige’”, zegt Astrid. “Daar zijn nog niet veel beelden van, al zien we wel dat dat steeds duidelijker wordt. Een bestuurder zei onlangs bijvoorbeeld: ‘Ik huur voor onderwijskundige vraagstukken altijd een bureau in, maar ik realiseer me dat ik zelf mensen in mijn organisatie heb die dat kunnen oppakken.’ Daar gaat het om: de potentie van deze groep leraren zien, ze positioneren en inzetten.”
Daar gaat het om: de potentie van deze groep leraren zien, ze positioneren en inzetten.“
Astrid de Regt
Leerkrachtonderwijskundigen zijn in de eerste plaats leerkrachten die theoretisch onderbouwd lesgeven, vertelt Zita. “In deze opleiding staan de beroepstaken van de leerkracht centraal. Maar ze dragen ook op een andere manier bij aan de kwaliteit van het onderwijs: ze kunnen onderwijskundig advies geven, leersituaties ontwerpen, onderzoek doen en onderzoek vertalen naar de praktijk. Ze hebben een kritische, analytische en onderzoekende houding, kunnen snel schakelen en zijn intrinsiek gemotiveerd om te experimenteren.”
Het aspirant partnerschap richt zich op de vraag wat er nodig is om leerkrachtonderwijskundigen goed op te leiden, te begeleiden en te positioneren. In zogenoemde ‘boundary cross cafés’ buigen instituten, scholen en (oud)studenten zich over deze vragen. Zo werken zij gezamenlijk aan de verdere ontwikkeling van het partnerschap. Zita: “Dat werkt heel goed. Instituten, besturen en scholen werken steeds meer gelijkwaardig samen en spreken nu veel meer dezelfde taal dan een paar jaar geleden.”
Gaandeweg wordt duidelijk wat belangrijk is in de begeleiding van deze studenten, vertelt Astrid. “De context van de school en het bestuur krijgen bijvoorbeeld meer aandacht en er wordt meer samen onderzoekend gewerkt. Het is belangrijk dat de schoolopleider en de praktijkopleider weten dat de aanstaande leraar deze opleiding volgt en wat dat inhoudt. De praktijkopleider hoeft niet academisch geschoold te zijn, maar moet wel open staan voor positief kritische vragen van de student. Studenten geven ook aan dat ze het op prijs stellen als de praktijkopleider nieuwsgierig is naar hun opleiding en naar hun opdrachten en ervoor openstaat om daarover mee te denken. Als partnerschap stellen we de eis dat er een professional in de school is, die als sparringpartner met de student kan meedenken over opdrachten en over bredere vraagstukken die de praktijk in de klas overstijgen. Dat hoeft dus niet per se de praktijkopleider te zijn.”
Vanzelfsprekend vraagt dit alles ook wat van de school. Zo is het van belang dat er in de organisatie een onderzoekscultuur heerst waarin evidence informed wordt gewerkt aan verbetering van de onderwijskwaliteit. De school ziet de meerwaarde van academische leerkrachten en hecht waarde aan diversiteit in het team.
“Je ziet dat studenten in zo’n cultuur beter gedijen”, vertelt Zita. “Want naast leren lesgeven, moeten ze ruimte krijgen om op de leerwerkplek te experimenteren met de rollen van adviseur, onderzoeker en ontwerper. Met het oog daarop stellen we de eis dat er minimaal vier ALPO-studenten stagelopen op de school. Dan kunnen de studenten sparren en met elkaar samenwerken. Voorheen zagen we dat studenten die als enige ALPO-student op een school stage liepen, te weinig gelegenheid kregen om te zich in de drie genoemde rollen te bekwamen. Nu er meerdere ALPO-studenten op de school stage lopen krijgt dat meer aandacht, ook doordat de opdrachten vanuit de universiteit daar nu meer op zijn gericht.”
“Het is bekend dat een school met een onderzoekscultuur voor elke professional een fijnere werkomgeving is. Het geeft meer werkplezier als de kennis en expertise van elke leerkracht wordt benut en als leerkrachten samenwerken aan goed onderwijs.” Zita Albon
Het partnerschap hoopt in de onderwijsregio een bijdrage te leveren aan het terugdringen van en omgaan met het lerarentekort. “Als we inderdaad bereiken dat academische leraren zich thuis voelen in het basisonderwijs, zullen ze daar blijven”, zegt Astrid. “We werken aan de voorwaarden om dat te bewerkstelligen, namelijk dat zij zich gezien en gehoord voelen, dat hun potentieel wordt benut en dat ze voldoende worden uitgedaagd.
“Bovendien kunnen deze leraren bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs”, vult Zita aan. “Het is bekend dat een school met een onderzoekscultuur voor elke professional een fijnere werkomgeving is. Het geeft meer werkplezier als de kennis en expertise van elke leerkracht wordt benut en als leerkrachten samenwerken aan goed onderwijs.”
Volgens Zita is het ook belangrijk dat deze leraren niet zo vast zitten in hun eigen groep. “Mijn ervaring is dat leerkrachtonderwijskundigen breder kijken dan hun eigen klas. Ze zijn in staat om mee te denken over creatieve oplossingen, over hoe je onderwijs anders kunt organiseren. Ze kunnen makkelijk schakelen en samen denken stimuleren. Ik hoop dan ook dat ze ook in die zin kunnen bijdragen aan oplossingen voor het lerarentekort.”