Op 14 november vond de derde Platform Samen Opleiden & Professionaliseren mbo-netwerkbijeenkomst van het jaar plaats. De positionering van mbo-partnerschappen in onderwijsregio’s stond centraal: Hoe laten we het beroepsonderwijs met haar eigen, specifieke uitdagingen t.a.v. Samen Opleiden beter tot zijn recht komen binnen de regionale samenwerking? Op het programma stond een presentatie van de analyse die het Platform Samen Opleiden & Professionaliseren in samenwerking met de Realisatie Eenheid heeft gemaakt over mbo-partnerschappen binnen de onderwijsregio’s, en een inspiratie-intermezzo met concrete voorbeelden door projectleiders Willemien Ekkel & Willem Eikelenboom van Onderwijsregio mbo Noord-Nederland.
Welke ontwikkelingen zien we ten aanzien van mbo’s en mbo-partnerschappen? Annemarie Gerbrandij nam de groep mee in het perspectief van de Realisatie Eenheid: ‘er zijn 50 aanvragen voor onderwijsregio’s ingediend. We kunnen op basis van die aanvragen stellen dat bijna alle mbo-instellingen vanaf januari aangehaakt zijn bij een onderwijsregio. De voorlopige dekkingsgraad van de vestigingen komt neer op 91,1% van mbo-instellingen die meedoet als werkgever. Deze 91,1% van de vestigingen huisvesten samen meer dan 98% van alle studenten. We zien soortgelijke aantallen bij het po en vo, hiermee is de stap van een landelijk dekkend netwerk echt gezet. In 2025 kunnen we echt aan de slag.’
In een eerdere analyse, uitgevoerd door het Platform SO&P en de RE, bleken veel mbo-partnerschappen SO&P ook al aangehaakt te zijn bij de onderwijsregio’s. Met de nieuwe (voorlopige) informatie t.a.v. de nieuwe aanvragen, lijken vrijwel alle mbo-partnerschappen aangesloten te zijn. Dit kalenderjaar voert het Platform nog, in nauwe samenwerking met de RE, een aanvullend onderzoek uit waarbij interviews worden gehouden met zowel mbo-partnerschappen die wel en niet aangesloten zijn in een onderwijsregio, als mbo’s die niet in een partnerschap zitten en wel/niet in een onderwijsregio. Dit om beeld te krijgen bij de diversiteit aan vraagstukken t.a.v. het Samen Opleiden en eventuele mbo-specifieke contexten. Denk hierbij aan het opleiden van pdg-ers en de samenwerking met de arbeidsmarkt. Op die manier weten het Platform SO&P en de RE wat er leeft en waar zij op in kunnen spelen in de komende tijd.
Het is ook interessant om te kijken naar de toegevoegde waarde van het mbo; wat het mbo eigen maakt binnen de onderwijsregio’s en welke rol ze kunnen spelen. Denk aan de ontwikkeling van LLO-aanbod voor onderwijsondersteunend personeel of de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Dit laatste is voor het mbo ‘gesneden koek’, terwijl po en vo deze netwerken niet in zulke mate hebben. Kunnen mbo-scholen derhalve fungeren als contactschool voor het positioneren van de onderwijssector als arbeidsmarktsector?
Twee van de vijftig onderwijsregio’s zijn mbo specifiek: Noord-Nederland en, de nieuw aangevraagde onderwijsregio, Gelderland. Wat kunnen zij ons vertellen vanuit de praktijk? Welke accenten leggen ze in Noord-Nederland?
Op de vraag of het beroepsonderwijs iets anders nodig heeft of biedt in samen opleiden en professionaliseren in de regio dan het po en vo, moeten we volgens Willem Eikelenboom eerst kijken naar wat voor organisaties de po-, vo- en mbo-instellingen zijn. Hoe verschillen ze in omvang, middelen en opgave? Al snel valt dan vanuit opgave de oriëntatie op het bedrijfsleven bij het mbo op. Ook in omvang verschillen mbo-scholen doorgaans met hun po en vo tegenhangers, wat een andere hr-inrichting betekent. We zien op grote mbo-instellingen vaak een verder doorontwikkeld hr-beleid. Wat is vervolgens het primaire proces van deze organisaties, komen die overeen? Of verschillen ze? Beroepsonderwijs vraagt om beroepsgerichte didactiek en heeft te maken met kwalificatiedossiers met een andere examenstructuur. Het grote deel van de docenten op een mbo zijn zij-instromers (die een pdg hebben gevolgd), dat zegt iets over de professionele identiteit van een organisatie. De organisatiecultuur, de stijl van leidinggeven (zwaartepunt bij de teams), de professionele ruimte; allerlei zaken waarin de accenten net even anders liggen dan in het po en vo.
De vraag achter de vraag is in hoeverre het mbo nu verschilt van het po en vo en welke verschillen verschil kunnen maken. Antwoord op deze vraag is essentieel voor het samen opleiden en professionaliseren. Bij het samenwerkingsverband Noord-Nederland richten ze zich juist vanwege die eigenheid op de pedagogisch didactische getuigschriften en niet op de lerarenopleiding of reguliere routes. Die aandacht voor de pdg’ers zie je niet enkel terug in het opleiden, maar ook in werving, selectie en in de inductie van iemand die werkend-lerend wordt opgeleid. Je kunt een soortgelijke exercitie doen voor andere dimensies die van belang zijn voor je regio; vindt er bijvoorbeeld een verschuiving van benodigde pedagogische vaardigheden plaats voor een grootstedelijke context? Zijn de leerbehoeften per sector verschillend? Het is belangrijk dat er onderzoek wordt gedaan door, bijvoorbeeld, practoraten en lectoraten om beleid wetenschappelijk te onderbouwen.
De netwerkbijeenkomst sloot af in drie break-out rooms waarin deelnemers met elkaar in gesprek gingen over 100% ambitie, positionering en aandacht voor de ‘couleur locale’. De deelnemers kregen vragen mee die sturing gaven aan het gesprek:
Dankzij de brede vertegenwoordiging van onderwijsregio’s in de break-out rooms was er ruimte voor een divers geluid en creatieve ideeën, zoals: ‘bij mbo 4 lopen je toekomstige opleiders al rond’, ‘je kunt iedere dag in de klas reclame maken voor je eigen beroep’ en ‘duidelijk maken van verschillen is verschillen benutten’. Deze ideeën zorgen weer voor vervolgvragen: hoe kunnen we anders naar elkaar kijken in de regio? Hoe kunnen we een docentenoverschot in krimpsectoren elders in de regio inzetten? Hoe bevorderen we een leercultuur in tijden van flexibilisering? Vragen die een aanzet vormen voor vervolg in 2025; praat jij dan ook mee?